Er staat een meisje met een klassiek gezicht voor me, gekleed in een kantig jurkje. Ze staat op dunne zwarte hakken en heeft haar donkere haar strak in een knot. Je zou haar zo achter een harp in een orkest kunnen voorstellen. Sterker, zij is harpiste. Tot zover klopt het beeld.
Ik weet nog dat ik zeven jaar geleden met mijn moeder naar Zwolle ging voor het derde pianoconcert van Rachmaninov. Jaap van Zweden stond voor het orkest. Vanaf de eerste klanken traande ik mijn wangen en hals volledig nat. Hyperventilatie, daar had je ‘t ook onder kunnen scharen. Ik had er geen controle over, zó indrukwekkend was het stuk. Gelukkig overstemde de muziek mijn ongecontroleerde emotie.
Zo niet vorige week. Alwaar ik tegenover de ogenschijnlijk klassiek geschoolde dame zat, op anderhalve meter afstand, in een klein kerkje. Bij deze petite jeune fille die bij het eerste stuk nog zacht en geconcentreerd achter haar harp had gezeten, had je eenzelfde soort geluid uit haar mond verwacht. Maar eigenlijk had je niet eens kunnen bedenken dat zij iets met haar stem zou doen.
Toen ik de titel van het tweede stuk zag, had ik m’n lief nog wel even aangestoten: “‘t Kon wel eens wat alternatief worden.”, en ik legde mijn vinger onder de vetgedrukte titel: ‘Message from the death’.
Het mooie meisje pakte een klein harpje. Ik kon wel raden wat voor geluid dat zou voortbrengen. En toen zij, met haar muzikale partner, een ijzeren staafje pakte om de snaren van de harp mee te bewerken, trok ik m’n wenkbrauw even omhoog.
Niets van alles dat ik ooit gehoord heb, kan dit evenaren. Ik word nog elke nacht wakker van het snerpende, raspende geluid. Daarbij trok zij haar mooie mond open en produceerde een geluid dat ik maar moeilijk kan beschrijven. Dat het inderdaad een bericht des doods betrof was overduidelijk. Een soort death metal.
Het was de contradictie van de fragiliteit van de harpiste die daar zo au sérieux met haar raspende harp lawaai stond te maken, die ervoor zorgde dat ik even onaangekondigd als mijn tranen bij Van Zweden, volledig in de lach schoot. Ik heb mijzelf gepijnigd om het in te houden, maar toen vijf nummers later de partner van de harpiste bij wijze van toegift zijn zingende zaag erbij haalde, kon ik de boel niet meer strak houden.
Ik dacht altijd dat ik vrij vrij van geest was, maar deze muzikale interpretatie gaat mijn pet te boven. En bij mijn tranen voel ik me doorgaans veilig, maar zo’n verschrikkelijk ongepaste lachbui is niets anders dan gênant. Ik voelde me gevangen, zo’n meter voor het muzikale tweetal, zat aan mijn stoel vastgenageld, kon geen kant op.
Kunst ontroert. Het is zondagochtend. Ik luister naar een fantasie van Mozart en beloof plechtig dat ik voortaan beter een concertaankondiging zal lezen. M.a.w.:
“Geachte harpiste en percussionist, mijn excuses!”