Op station Amsterdam Sloterdijk stap ik uit voor een interview voor de FOPPE. Over de Afsluitdijk had ik die ochtend vanuit de bus een prachtig strakke horizon gezien. Het gekrijs van de meeuwen die ik over het water zag scheren, hoorde ik in gedachten. ’t Is maar een klein stukje van Friesland naar Amsterdam, al lijkt het voor westerlingen vaak ver.
Op Sloterdijk stapt een grote zwarte man op me af. Hij oogt als een zwerver, met de witte zweetband die hij om z’n hoofd heeft en de grote zonnebril die scheef staat. “Wueet jij wuaar de balástingsdienst sit meebie?” Ik lach en verontschuldig: “Sorry, ik kom uit Friesland, ik ken deze buurt niet.” De grote man lacht zijn tanden bloot. “Agoeie!”, roept hij (dat is Fries voor: hallo!), “Hoe giet ’t my dy?”
M’n klomp breekt. Hij vraagt in het Fries hoe ’t met me gaat. Ik sta in de troosteloze kaalheid van station Amsterdam Sloterdijk waar ik net heb besloten dat ik blij ben als ik straks terug ben in het Noorden, staat die grote grijns tegenover me Fries te praten. “Goed!”, zeg ik en loop even later met dezelfde grote grijns naar de Bos en Lommerweg voor mijn interview.
We hebben afgesproken in Bagles & Beans, gerund door Wibbegje. En ja, u raadt het al, die komt uit Friesland. Na een mooi gesprek loop ik even naar Wibbegje en kan het niet laten ‘efkes te freegjen hoe’t yn’e grutte stêd befalt.’ Het bevalt haar goed in de grote stad. Waar ik als West-Fries (yes, geboren in Noord-Holland) volledig gedesoriënteerd raak in Amsterdam, me liefst zo snel mogelijk weer naar die Afsluitdijk begeef, zijn er dus ook mensen die het andersom doen.
En weet je wat ik nou zo mooi vind? Dat die taal blijft bestaan. Dat die taal mensen verbindt. Laat iedereen het maar bekrompen, afstandelijk of gek vinden. De Friese cultuur, die altijd samengaat met een vriendelijke groet op straat, past overal.