Paul, leave ~
Als je iets goed te maken hebt in het leven, dan kun een brief het beste maar aanvangen met ‘lieve’, al weet ik niet of iedereen die aanhef van me pikt. Ik kan me voorstellen dat wanneer ik één van de vrouwen schrijf wier man ik betitelde als mijn liefde, mijn aanhef niet direct beantwoord wordt met dezelfde warmte. Van al mijn afscheidsbrieven huiver ik het meest voor het schrijven van die twee. Je haalt een pijnlijke halfdichte wond weer open.
Ik ben een naïeveling. Ik denk nog altijd dat praten helpt. Maar wij mensen zijn raar. Wij verstoppen ons achter ons ego. Elke dag staan wij voor de spiegel, maar onszelf zien wij niet.
Lang geleden hing ik vaak boven een spiegel en zag mijn gezicht in tweeën gedeeld door een witte lijn. Lang geleden namen wij al afscheid van elkaar. Ik schrijf je alsnog een brief, omdat er iets is wat absoluut nog gezegd moet worden.
Terugkomend op de liefde.
Vaak probeer ik de situatie om te draaien. Hoe zou ik het vinden, als ik ~ lang en breed verlaten door mijn man ~ een brief zou krijgen van degene die hem bij me vandaan trok? Misschien is het onmogelijk je te verplaatsen zonder dat je zelf aan die kant van de situatie hebt gestaan, maar ik leef nog altijd in de veronderstelling dat ik het, hoe pijnlijk ook, zou waarderen. Dat komt misschien omdat ik ervan overtuigd ben dat je niet voor niets nieuwe mensen ontmoet in dit leven. Daar is het leven voor gemaakt. Om het te delen met elkaar. Met name vrouwen zijn de mening toegedaan dat zodra je een ring om iemands vinger schuift, die wisselwerking van mens tot mens ophoudt te bestaan.
Maar, elk moment biedt toch een opening tot nieuwe inzichten? Tot een verrijking van je leven. Met zulke uitspraken pleit ik mijzelf vrij, zo heb ik tenminste vernomen, terwijl ik het daarom niet zeg. Ik zeg het omdat wij zelf verkiezen vast te houden aan onze eigen diepgewortelde standpunten. Simpelweg omdat dat veilig voelt, en omdat je daardoor niet meer naar jezelf hoeft te kijken. Dat alles hetzelfde zou blijven… is volgens mij de collectieve illusie waarin wij leven.
Terzijde. Geheel terzijde mijn vriend. Je ziet: ik heb na onze laatste ontmoeting (dat moet ergens in 1997 zijn geweest) veel meegemaakt. En soms ook: teweeggebracht. Niet alles ging ‘zoals het hoort’, maar jij weet als geen ander: dat past ook niet bij mij.
Het waren de belletjes in de vroege ochtend
waar ik mij het meest voor schaamde.
Ik heb me nog altijd afgevraagd of jij er uiteindelijk zelf mee bent gestopt. Ik weet niet eens wat je nog meer deed in je leven. Of misschien ook jij met je ene been in de ene wereld en met je andere been in een andere wereld stond ~ net als ik.
Slechts soms zag ik je, al kan ik niet meer heugen waar. Veel uit die periode is in mijn geheugen wit geraakt. Oneindig behang geplakt op een eindeloze muur. Daarachter? De grote witte leegte. Soms loop ik er in mijn dromen nog wel eens verdwaasd doorheen; een kale vlakte, verdorde planten, op zoek naar de oase die toch ergens moest zijn.
Ik weet nog dat ik je, lang nadat ik naar Leeuwarden was verhuisd, al wilde schrijven. Uiteindelijk bleek je een beschermengel, ook al was er met jouw hulp in de jaren ervoor veel kapot gemaakt.
Maar zo gaat het.
Zo houden we alles in dit leven met elkaar in stand:
De één verkoopt,
de ander hunkert.
De één wordt rijk,
de ander aanhankelijk.
Je zult ons gehaat hebben als we om vier uur ’s nachts aan je deur stonden te bellen voor nog één laatste grammetje. Het hield ons op de been tot ver in de ochtend. En waarom dat laatste beetje? Het is me een raadsel. Het was altijd op voor je het wist, en slapen kon je niet, seks was geen fuck aan omdat je door de hoeveelheid coke gevoelloos was geraakt. Mijn hoofd en lichaam waren moe, maar alles stond tegelijkertijd nog op scherp. In mijn hart een diep en zeurend verdriet. En altijd die zachte stem, ergens in de verte: ‘Wanneer, houdt dit op?’
Maar de volgende dag haalden we gewoon weer. Waarom je ons uiteindelijk op de pof liet halen, begreep ik niet goed. Was dat omdat we grootverbruikers waren en het daardoor voor jou eigenlijk nog best uitkon? Of is het net als goede wijn, dat je moet beginnen met de beste fles om laat op de avond de goedkopere shit uit de kast te trekken, omdat dan toch niemand het verschil meer proeft? Wie weet, snoven wij wel Biotex om vier uur ’s nachts.
Teun Treurniet heeft vele jaren later aangegeven dat hij het niet begreep dat ik met mijn hypomane actieve gestel en geestesleven juist cocaïne tot mij nam. Een pepmiddel in plaats van hasj of wiet, waar je rustig van zou worden.
Misschien is het mijn geluk dat ik geen wiet verkoos, dat had in mijn zwakke jaren daarna de kans op psychoses allicht vergroot. Maar zoals dat gaat met alles waarvan je teveel inneemt: dat krijgt de tegenovergestelde werking. Dus zelfs de coke pepte mij uiteindelijk niet meer op.
Wat het ook is geweest wat wij om vier uur ’s ochtends ergens op een verlaten industrieterrein nog tot ons namen, ik ben je tot op de dag van vandaag dankbaar. Het moeten duizenden guldens zijn geweest die je me kwijtschold, toen ik met knikkende knieën bij je aan de deur stond. Al die jaren ervoor had ik mij niet laten zien. Ik bleef in de auto zitten, overal. Ik kende het portiek. De verlaten betonnen buurt. De lantaarnpaal waaronder een rode kat doorliep. Wij waren de enigen daar terwijl de rest van de wereld sliep. Vanuit mijn ooghoek zag ik rook op straat. Zodra ik ernaar keek en focuste, was het verdwenen.
Je omhelsde mij aarzelend toen ik vertelde dat ik was vertrokken. Het had me jaren gekost voordat me dat lukte. Ik had het al eens uitgemaakt, ik dacht dat daarin de oplossing school. Maar ik miste, hoe wrang, de witte leegte, dus juist die leegte bracht mij terug. Toen wist ik dat er maar één manier was om uit de situatie te komen. Dat was stoppen met snuiven ~ pas dan zou ik terugkomen in mijn kracht.
Mc Donalds werd mijn grootste vriend. Een substituut voor het spul dat me normaliter de eetlust juist benam. Langzaam creëerde ik de afstand die nodig was om vanuit vogelperspectief te aanschouwen waar wij eigenlijk mee bezig waren. De momenten waarop mij werd gezegd: “Als we voor jou nu een patatje halen, vind je het dan goed dat ik nog eeeen half grammetje haal? De laatste keer. Ik beloof het, echt, de laatste keer.”, zorgden voor de ware afstand. Zorgde voor woede waaruit nieuwe levenslust ontstond.
Je hield me vast en zei dat je trots was dat ik eindelijk was weggegaan. “Dit is jouw leven niet”, dat zijn de enige woorden die ik me scherp kan herinneren. Je had gelijk. Ik denk dat deze episode mij later die onnoemelijke drang naar vrijheid heeft bezorgd: ‘Laat me! Laat me mijn eigen gang maar gaan.’
Nooit meer zou ik verslaafd raken. Dat beloofde ik mijzelf. Plechtig. Menigmaal heb ik in de jaren die daarop volgden
op die belofte het glas geheven met mijzelf.
Vaag herinner ik me je. Je had donker haar en volgens mij best een aantrekkelijke kop. Een lange gestalte. Ik weet het niet precies meer. Het enige wat ik mij glashelder herinner is de vrijheid die ik ervoer toen ik wegliep uit dat verdomde portiekje, nog één keer omkeek, zwaaide en wist: ‘Het is voorbij.’
Het ga je goed,
Mika
Keek ik maar over het water en niet uit op de stad
Dan zag ik zomers de schepen
reuring, beweging en
de weerspiegeling van de entree naar buiten ~