Ja, Jan en ik konden drinken samen. Dat is overigens niet altijd het geval geweest. Ooit was ik immers nog een klein kind met een zuivere lever. In die schone tijd speelden Jan en ik muziek, zittend achter de piano waar hij me bluesriedeltjes leerde. Ik heb er slechts één van onthouden. Dat specifieke vergeten komt dan wel weer door de drank, vermoed ik. De witte lijnen in mijn leven hebben er ook niet tot bijgedragen dat ik dingen goed kan onthouden.
Ergens in een mensenleven ontstaat mist.
Die creëren wij zelf.
De vraag is waarom wij dat doen.
Als kind heb ik de mist van Jan nooit gezien, al was het niet moeilijk te raden waar zijn pijn is ontstaan. Ten opzichte van een kind is zo’n zelf opgeworpen deken van mist gemakkelijk te verbloemen. Een lach doet de helft. Aandacht de rest. Bovendien heeft het kind geen weet van het bestaan van zoiets, dus die loopt daar zo doorheen en ziet niets anders dan de mens die daarachter staat.
Het kan een onbewuste keuze zijn de dingen waarvan je weet dat ze misschien niet helemaal kloppen terzijde te schuiven. Het aantal bierblikjes dat Jan op een avond terzijde schoof, nadat de inhoud ervan geleegd was, telde ik zodoende niet. Als kind zijn ze me zelfs nooit opgevallen.
Er was maar één ding dat me opviel en dat was zijn enorme baard. Borstelig en toch zacht. Oh, ja, nee, wacht! Twee dingen dan: hij grinnikte. Nee, wacht! Drie dingen: zijn pretogen die als vanzelf dichtgeknepen werden door zijn wangen die omhoog kwamen als hij lachte. Vier dingen! De manier waarop hij mijn naam zei en met datzelfde stemgeluid gedichten kon voorlezen. Zijn stem was zwaar als het donkerste bier en tegelijkertijd klonk er altijd een jonge jongen in door.
Jan was net als ik nog altijd kind, alleen dan eentje met een gezicht dat omringd was door bruinige krullen en een rond brilletje op zijn neus. Uit zijn mond kwam altijd rook waarvan hij een deel langs zijn lippen liet gaan, terwijl hij het andere deel naar binnen zoog. Ik vond dat fascinerend, dat je rook twee kanten op kon laten gaan.
“Mik,”
bromde hij niet zelden, “haal nog eens een blikje voor me uit de koel. Ze liggen in de groentelade.” Twee lades gevuld met groen, niet door het gebladerte, maar door de huisstijl van zijn favoriete biermerk. Daarmee vulden wij de avonden. Dat heeft niet lang geduurd. Niet omdat wij volwassen werden, maar omdat Jan zich vrij vroeg de dood indronk.
Misschien moest hij dat voorbeeld zijn voor ons? Alcohol is een gevaarlijke vriend. Juist op de momenten waarop je je slecht voelt, schenkt hij troost. Eén slok. Verlichting. Zoals het een goede vriend betaamt: hij luistert en brengt gemoederen tot bedaren. Wij dronken zodoende op de begrafenis van Jan. Tot we erbij neervielen. Het enige verschil is dat wij de volgende dag weer opstonden. Klote dekt de lading niet.
Niks niet.