Simen, mijn dierbare vriend, werd in juni 2015 88 jaar. Ik dronk die dag in plaats van een tripelbiertje een groene wijn, omdat ik in Portugal was. Vino Verde ~ en ik hief het glas op mijn West-Friese stadsgenoot, mijn ‘freon’, zoals we dat hier in Friesland zeggen, die net zo van die aanvankelijk onverstaanbare taal houdt als ik. Beiden slaan wij het woordenboek erop na om talen te leren ~ dat doet een mens, of dat doet een mens niet ~ al hadden wij ook zonder taal met elkaar kunnen spreken.
Simen fietste op een goede dag naar een plek waarvan elk navigatiesysteem zou zeggen: “Let op! U komt in een gebied dat slechts beperkt bereikbaar is.”
In het midden van niks, dat is waar deze witte vredesduif zich thuis voelt. Misschien dat wij elkaar daarom wel daar opzoeken.
Zo ook die dag.
Hij was erheen gefietst op zijn bakfiets, het zeiltje dat hij er normaal op spande om zich een zetje te laten geven door de altijd in bewegingzijnde Friese lucht, bleef ongebruikt.
“Tsjin de wyn yn jout dat gjin fertuten.”
Simen kan van die Friese uitspraken doen die je later altijd nog even moet opzoeken. Spreek uit: JOUT G (zoals in ‘gamba’, zoals Mimi dat zou zeggen met haar Franse tongval), GJIN FERTUUT’N. Vrij vertaald: het heeft weinig resultaat / het heeft geen nut. Nee, tegen de wind in fietsen en een zeiltje spannen, heeft fansels (vanzelfsprekend) geen nut.
Ik zei: “Waarom geen accufiets Simen?”, waarop hij antwoordde:
“Jullie hebben ons het busboekje ook al ontnomen met dat hele www.internet.”
Hij klonk daarbij overigens alles behalve geïrriteerd, Simen is iemand die zich eerder verwondert.
‘Nicht ärgern, nur wundern’
(Goethe)
Stilte. Simen zei zacht dat hij even naar het húske moest en met zijn scheve wandel liep hij naar het houten hokje dat tussen de bomen stond en sloot de deur met het open hartje achter zich. Zijn plas zou hij bedekken met een laagje zaagsel.
Ik keek naar de bedstede waarin hij die avond zou liggen. Van het houten huisje dat een zurige geur verspreidde dat mij deed denken aan verse mottenballen (terwijl ik nog nooit een mottenbal van dichtbij had geroken) maakte hij soms tijdelijk zijn thuisbasis. In het midden van niks. Daar liep een man op grote zwarte kisten met een kleine banjolele in zijn hand ~ hij bezong de liefde en het Friese land.
“Jij doet dan de piano?”, vroeg hij me.
Het was de eerste keer dat ik hardop zong, het was de eerste keer dat ik samen zong! Met een vriend die eigenlijk (aardse termen) nog maar net een vriend was, maar die al mijn hele leven naast me had gestaan.
Achtentachtig jaren telt hij nu.
Woont zelfstandig in mijn geboortestad Alkmaar.
Kookt.
Zingt.
Fietst.
Spreekt Fries.
Huilt in stilte om de dingen die voorbij zijn.
Lacht weemoedig om wat mogelijk nog komt.
Drinkt zo nu en dan liefst oude jenever of korenwijn.
En daarna zingt hij weer.
Wij delen meer dan alleen de wens de televisie uit te zetten.
Hij die de oorlog als puberkind heeft meegemaakt ~ ik die als puberkind de grenzen opzocht in mijn eigen vrije bestaan. Simen is het die zei:
“Als je iets wilt doen,
dan moet je er niet over praten,
maar het gewoon maar doen.”